Artikel 30 lid 2 Algemene Landsverordening Landsbelastingen
Door mr P.E. Muller[1]
Inleiding
In een eerder artikel in TAR-Justicia is de de
Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: de “ALL”) (Publicatieblad
No.89, 2001) uitgebreid aan bod gekomen[2].
Een onderdeel van de ALL dat in de fiscale wereld in de Nederlandse Antillen
voor enige opschudding heeft gezorgd kwam in dat artikel echter maar kort ter
sprake. Het betreft hier artikel 30 en met name lid 2 daarvan[3].
Artikel 30 maakt deel uit van hoofdstuk IV dat het Bezwaar en Beroep behandelt.
In dat hoofdstuk behandelt artikel 29 het bezwaar en gaat artikel 30 in op de
Uitspraak welke de Inspecteur der Belastingen dient te doen op een
bezwaarschrift.
Lid 2 van artikel 30 luidt: “Met een uitspraak
wordt gelijkgesteld het weigeren dan wel niet tijdig doen van de uitspraak. Een
uitspraak wordt geacht niet tijdig te zijn gedaan indien de Inspecteur niet
binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift een uitspraak heeft
gedaan”.
Door de aldaar genoemde 9-maandstermijn is 30
lid 2 ALL bijzonder actueel geworden.
Onderstaand wordt ingegaan op de gevolgen van
artikel 30 lid 2 ALL voor de fiscale rechtspraktijk in de Nederlandse Antillen
en voor de rechtsbescherming welke belastingplichtigen al dan niet kunnen
ontlenen aan deze bepaling.
Juridische consequenties van artikel 30 lid ALL
Door het gelijkstellen van het weigeren dan
wel het niet doen van een uitspraak, met een uitspraak ontstaat de navolgende
situatie. Indien door een belastingplichtige of zijn vertegenwoordiger[4]
een bezwaarschrift bij de Inspecteur der Belastingen (hierna: de “Inspecteur”)
wordt ingediend waarop door de Inspecteur negen maanden later nog geen
uitspraak is gedaan treedt artikel 30 lid 2 in werking dat stelt dat er dan fictief
wel een uitspraak is gedaan. Uit artikel 31 lid 1 kan dan worden afgeleid dat
het hier een afwijzende uitspraak op het bezwaarschrift betreft. Dit nu daar
onder meer wordt bepaald dat na verloop van de 9-maands-termijn de
belanghebbende in beroep kan komen bij de Raad van Beroep in Belastingzaken
(hierna: “de Raad”) tegen de uitspraak.
Het bovenstaande heeft tot gevolg dat een
belanghebbende maar beter de datum van ontvangst van een bezwaarschrift goed in
zijn agenda kan plaatsen en nog belangrijker –een aantekening te maken op de
datum 9 maanden later. Dan immers gaat de beroepstermijn lopen. Deze termijn is
2 maanden. Een en ander betekent derhalve dat 11 maanden na ontvangst van het
bezwaarschrift door de Inspecteur de beroepstermijn in beginsel is verlopen.
Een en ander lijkt een goede zaak. Immers de Inspecteur wordt verplicht gesteld
om binnen afzienbare termijn uitspraak te doen op een bezwaarschrift. Doet hij
dat niet dan volgt een gang naar de Raad die vast niet welwillend zal blikken
op een fiscus die zich onthoudt van het doen van een uitspraak. Gelet hierop
zal het aantal beroepschriften welke bij de Raad worden ingediend dramatisch
toenemen. Geen enkele belastingadviseur zal er immers graag door zijn client
van worden beschuldigd dat hij een termijn heeft laten verlopen. Aan de Raad is
echter een ontsnappingsmogelijkheid geboden. Indien het beroep is gericht tegen
het niet tijdig doen van een uitspraak door de Inspecteur kan de Raad namelijk,
met een beroep op artikel 31 lid 2, de Inspecteur verzoeken alsnog een
uitspraak op het bezwaar te doen.
Op het eerste oog lijkt er sprake van goede
wetgeving. Er is ook gezorgd voor een overgangsregeling met betrekking tot
bezwaarschriften welke waren ingediend voordat de ALL kracht van werking kreeg.
En daar ontstond dan ook meteen de opschudding.
Overgangsbepalingen
Artikel 78 lid 6 ALL luidt als volgt: “Op
bezwaarschriften die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze
landsverordening zijn binnengekomen, wordt de termijn, bedoeld in artikel 30,
voor het doen van uitspraak door de Inspecteur gerekend vanaf het tijdstip van
inwerkingtreding van deze landsverordening. Artikel 31 is van overeenkomstige
toepassing”.
Omdat de ALL is uitgegeven op 17 augustus 2001
ving de termijn voor het instellen van beroep op fictieve uitspraken, op
bezwaarschriften ingediend voor inwerkingtreding van de ALL, aan op 17 mei 2002
en liep deze af op 17 juli 2002. U zult dan ook begrijpen dat in die maanden de
belastingadviseurs in de Nederlandse Antillen niet hebben stilgezeten. De Raad
is overstelpt met beroepschriften op bezwaarschriften welke voor 17 augustus
2001 bij de fiscus zijn ingediend. De fiscus heeft zelf aangegeven dat alleen
al voor de inkomstenbelasting enkele duizenden bezwaarschriften nog op behandeling
wachten. Tot op heden kwam de Raad telkens twee keer per jaar voor enkele weken
bijeen. Ook toen was de Raad altijd al zeer druk en de Inspecteurs der
Belastingen en ook vele belastingadviseurs brachten in die periodes veel tijd
door aan het Wilhelminaplein. De naar mijn mening op zich goede wetgeving heeft
daarmee zeer waarschijnlijk een onwerkbare situatie gecreëerd. Er is getracht
om middels overleg met de fiscus om deze situatie te voorkomen. Omdat het hier
wetgeving betreft zal de huidige situatie, naar mijn mening, echter alleen door
nieuwe wetgeving of een wetswijziging van de ALL kunnen worden gewijzigd. Het
lijkt mij zeer raadzaam indien de Nederlands Antilliaanse wetgever dat in
overweging neemt. Dit omdat nu gesteld kan worden dat door de werking van
artikel 30 lid 2 ALL een onwerkbare situatie is ontstaan. Van de zijde van de
fiscus is overigens gesteld dat indien geen beroepschrift zou worden ingediend
en het bezwaarschrift alsnog in behandeling wordt genomen men eveneens een
beschikking heeft waartegen men in beroep kan komen bij de Raad. Mijn angst
hiertegen is echter de navolgende. Indien behandeling van een bezwaarschrift
uitblijft heeft de belanghebbende geen mogelijkheid om behandeling af te
dwingen. Een mogelijkheid die dan nog aan belastingplichtige open zou kunnen
staan is een beroep als bedoeld in artikel 7 eerste lid van de Landsverordening
Administratieve Rechtspraak (LAR). In Salomon Rubens tegen de Inspecteur der
Belastingen heeft het Gerecht in eerste aanleg –op 13 juni 2002- klager echter
niet ontvankelijk verklaard omdat een andere rechtsgang openstaat. Dit geeft
aan dat een oplossing moet worden gezocht binnen het kader van de ALL.
In artikel 30 lid 3 ALL wordt overigens aan de
Inspecteur een ontsnappingsmogelijkheid geboden nu daar wordt bepaald dat
indien de Inspecteur niet bij machte is om binnen de 9-maandstermijn uitspraak
te doen op het bezwaarschrift hij de belanghebbende daarvan schriftelijk in
kennis van dient te stellen om mededeling van de reden waarom nog geen uitspraak
kan worden gedaan. De 9-maandstermijn wordt in de door de Minister (van
Financien) te bepalen gevallen met dit uitstel verlengd. Verder is de
Inspecteur dan wel gehouden om, zodra dat in redelijkheid van hem verwacht kan
worden, uitspraak te doen. De Minster heeft van de hem in artikel 30 lid 3 ALL
gegeven bevoegdheid gebruik gemaakt in PB 2002/ No 53. Wat betreft deze
Ministeriele Beschikking met Algemene Werking (hierna: MB”) kan de Inspecteur
zich enkel in de navolgende gevallen beroepen op artikel 30 lid 3:
1
belanghebbende voldoet niet of
niet volledig aan een verzoek van de Inspecteur om informatie te verstrekken[5];
2
de Inspecteur wil de uitkomst van
een vergelijkbare procedure voor de Raad afwachten
3
de inspecteur heeft een voor de
procedure relevant verzoek om inlichtingen aan e bevoegde autoriteit van een
andere staat gedaan. Door deze bepaling heeft de Inspecteur klaarblijkelijk
altijd de bevoegdheid om de termijn voor het doen van een uitspraak te
verlengen indien hij een dergelijk verzoek om inlichtingen doet. Ook derhalve
indien dit verzoek snel gehonoreerd wordt.
4
een boekenonderzoek, ingesteld
door het Belastingaccountantsbureau of door de Inspectie der Belastingen, welke
voor de afhandeling van het bezwaarschrift van belang kan zijn, is nog niet is
afgerond;
5
het bezwaarschrift is niet
gemotiveerd en belanghebbende heeft het verzuim niet, binnen twee maanden na
het indienen van het bezwaarschrift, hersteld.
Gesteld kan worden dat op grond van het
bovenstaande de Inspecteur niet makkelijk de 9-maands termijn kan verlengen.
Een beroep op bijvoorbeeld hoge werkdruk lijkt uitgesloten. Dit is in de geest
van de ALL. Gelet op de huidige achterstanden zal dit in de praktijk voor veel
problemen aanleiding geven. De behandeling van bezwaarschriften door de fiscus
zal beter en sneller dan in het verleden moet gaan geschieden. Het andere
probleem is het nu ontstane stuwmeer aan bij de Raad ingekomen beroepschriften.
De Raad zal vaker dan nu bijeen moeten komen om uitspraak te kunnen doen op de
in aantal toegenomen beroepschriften. Ingeval de Raad, zoals hierboven
beschreven op grond van artikel 31 lid lid 2 ALL, de zaak terugverwijst naar de
Inspecteur lijkt mij dat dan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat
de Inspecteur zich in dergelijke gevallen niet opnieuw op de 9-maands-termijn
mag beroepen. Immers, deze heeft hij dan al laten verlopen. Hem dan opnieuw een
9-maands-termijn bieden lijkt mij dan niet juist.
Resumerend moet de Inspecteur er naar streven
om telkens binnen 9 maanden na ontvangst van een bezwaarschrift hierop
uitspraak te doen. Voor de huidige achterstanden bestaat er nu een groot
probleem. Dat probleem zal niet kleiner worden indien de Raad al deze
beroepschriften –op basis van artikel 31 lid 2 ALL, terug verwijst naar de
Inspecteur. Een andere oplossing zou kunnen zijn om alle beroepschriften toe te
wijzen. Dit lijkt mij echter onwenselijk vanuit het oogpunt van
rechtsgelijkheid en overigens ook voor de overheidsfinanciën.
[1] Peter Muller is redacteur van het Tijdschrift voor Antilliaans Recht –
Justicia en als belastingadviseur verbonden aan Muller & Associates.
[2] TAR_Justicia 2001, nr. 4 Aantekeningen bij de Algemene
Landsverordening Landsbelastingen, P.E. Muller
[3] pagina’s 33 en 34 t.a.p.
[4] Artt. 33 t.e.m. 36 ALL
[5] In de MB is separaat bepaald het beschikbaar stellen van
gegevensdragers of de inhoud daarvan en het verzoek om gegevens en inlichtingen
te verstrekken.
No comments:
Post a Comment