Verhouding van het oordeel "wanbeleid" van de Ondernemingskamer tot de (eventueel) daarop volgende civiele aansprakelijkheidsprocedure
Meepo Holding BV en de curator van een aantal dochtermaatschappijen van Meepo, vorderen in deze procedure voor de Rechtbank Zwolle een verklaring voor recht dat twee oud-bestuurders jegens hen aansprakelijk zijn op grond van onbehoorlijke taakvervulling (art. 2:9 BW), althans uit hoofde van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW), en vorderen hoofdelijke veroordeling tot vergoeding van schade.
Over grotendeels dezelfde feiten loopt ook een enquêteprocedure, waarin de Ondernemingskamer een aantal beschikkingen heeft gegeven.
De rechtbank overweegt dat de centrale vraag in deze procedure is, of de oud-bestuurders betrokken zijn geweest bij onregelmatigheden in de administratie van Meepo en dat deze vraag ook aan de orde is bij het door de Ondernemingskamer bevolen tweede aanvullende onderzoek. De rechtbank acht het “om proceseconomische redenen noodzakelijk het verslag van het onderzoek van de deskundigen af te wachten” en wil kennisnemen van de komende beslissing van de Ondernemingskamer wat betreft het verzoek om wanbeleid vast te stellen. De rechtbank beveelt daarom eiseres Meepo om het onderzoeksrapport en de opvolgende beschikking van de Ondernemingskamer te zijner tijd in te brengen.
Op het eerste gezicht is deze aanhouding uit proceseconomische overwegingen begrijpelijk. Het is niet de eerste keer dat een rechter zijn oordeel over een ondernemingsrechtelijk geschil opschort, omdat een enquêteprocedure aanhangig is, of aanhangig kan worden gemaakt.
Noodzakelijk is deze aanhouding niet. Het onderzoeksrapport, noch de te volgen beschikking van de Ondernemingskamer, zal in de rechtbankprocedure uitsluitsel geven over de relevante feiten en de kwalificatie van de taakvervulling door de voormalig bestuurders. Het onderzoek in het kader van de enquêteprocedure strekt naar het inzicht van het Europees Hof niet tot het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen.
Ook het aanstaande oordeel van de Ondernemingskamer, of al dan niet sprake is geweest van wanbeleid, heeft in de rechtbankprocedure beperkte betekenis. Als de Ondernemingskamer wanbeleid vaststelt, kan de rechtbank “voorshands bewezen achten” dat de bestuurder – objectief bezien – tegenover de rechtspersoon zijn taak niet behoorlijk heeft vervuld, maar daarmee is nog niet bepaald dat de bestuurder zo zeer in een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak is tekortgeschoten dat hij aansprakelijk is voor de schade die de rechtspersoon dientengevolge heeft geleden.
Deze uitspraak bevestigt dat de enquêteprocedure in het litigieuze ondernemingsrecht een bijzondere positie inneemt, waarbij de begrenzingen ten opzichte van andere ondernemingsrechtelijke procedures soms moeilijk bepaalbaar zijn. Gaandeweg worden deze grenzen in jurisprudentie bepaald.
No comments:
Post a Comment