August 29, 2019

Een legal transplant in het Curaçaose belastingrecht. De komst van de winstbelasting naar Curacao


Dit  artikel werd eerder geplaatst in Caribisch Juristenblad 2018/2, pagina 130 ev.


mr. P.E. Muller[1]/prof mr L. Rogier

Inleiding
In dit artikel ga ik in de op de komst van de winstbelasting naar Curacao en beschrijf vervolgens de verschillen met haar Indische voorloper. Deze verschillen hebben betrekking op vrijstellingen voor met olie gerelateerde activiteiten.
Daarna beschrijf ik kort de vrijstellingen in huidige wettekst met betrekking tot aan olie gerelateerde werkzaamheden.
Legal transplants
In CJB 2013/4, pag. 10 e.v. verscheen van Lewin een artikel over ondermeer de herkomst van de Wetboeken van Burgerlijke Rechtsvordering van de Caribische gebiedsdelen[2]. Lewin meldde dat “onze” rechtsvordering haar wortels heeft in een regeling die zijn oorsprong heeft in een regeling die gold voor de rechtspleging voor de residentiegerechten op Java en Madoera en in hoger beroep de raden van justitie op Java.

Hieruit blijkt dat ons burgerlijk procesrecht een zogenaamde legal transplant is.
Wat is een legal transplant? Watson heeft dit gedefinieerd als “the moving of a rule or a system of law from one country to another country or from one people to another[3].
Vervolgens het doel van legal transplants: “Rules-not just statutory rules- institutions, legal concepts and structures that are borrowed, not the spirit of the legal system[4].
Legrand is de mening toegedaan dat legal transplants onmogelijk zijn omdat de betekenis van “a rule” afhankelijk is van de interpretatie binnen een gegeven wettelijke context, en een functie is van de historische en culturele conditionering van de vertaler. In zijn beleving is het verhuizen van “concepts of rules” niet een transplant maar een vertaling omdat woorden in een nieuwe context ook een nieuwe betekenis krijgen[5].
Met andere woorden in een andere omgeving kunnen woorden een andere invulling krijgen. Er is dan de facto geen sprake van een legal transplant maar van een tekstuele transplant die in de nieuwe omgeving wellicht een nieuwe invulling krijgt.
Brants beschrijft de insteek van Legrand in genoemd artikel die dat overigens zelf heeft gedaan in ondermeer “The impossibility of legal “transplants”[6].

Dan nog wijze en waarschuwende woorden voor rechtsbeoefenaren en met name rechtzoekenden in Afrika, Latijns-Amerika en Oost Europa:

“…Recognized patterns of weakness in professional law in developing and transitional countries of Africa, Latin America and Eastern Europe mean that the professional law can not be considered the hegemonic pattern of social rule making in these legal systems. In the pattern called rule of political law the legal process is often determined by political relationships. In those social contexts we can not consider a sporadic pathological distortion that the outcome of litigation depends on “who is who” in the political world. This particularly the case when the clash occurs between the government and individual rights. The very notion of limiting powers by formal law is completely inconsistent with the philosophy of rule making in those countries”[7]
Het zal u niet verbazen dat grote delen van onze wetgeving in de Caribische gebiedsdelen de kwalificatie “legal transplant” toebedeeld kunnen krijgen. Dat geldt mijns inziens voor ons huidige burgerlijk wetboek dat grotendeels is ontleend aan zijn Nederlandse evenknie en evenzeer geldt dat voor ons strafrecht. Het geldt ook zeker voor de inkomstenbelasting en grotendeels ook voor de loon-en- omzetbelasting.

Anderzijds kan gesteld worden dat in de meer recente geschiedenis legal transplants ook vanuit de Caribische gebiedsdelen in Nederland neerstrijken. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de invoering van de besloten vennootschap in ons vennootschapsrecht die jaren voordat de flex-bv in Nederland werd ingevoerd hier al haar opgang deed.

Winstbelasting
Het gaat dan ook wat ver om alle legal transplants in ogenschouw te nemen omdat zoals gezegd dit voor tamelijk veel van onze wetgeving speelt. Lewin beschreef echter een transplantatie van Oost naar West in genoemd artikel. In het belastingrecht kennen we ook een legal transplant van Oost naar West te weten de Landsverordening op de winstbelasting 1940. Deze komt namelijk voort uit de (Indische) Ordonnantie op de vennootschapsbelasting 1925. Metry heeft dit uitgebreid beschreven[8].
In dit artikel wil ik kort aandacht besteden aan deze Indische toevoeging aan ons belastingrecht.
De Indische vennootschapsbelasting is goed beschreven. Indische vennootschapsbelasting (ordonnantie op de vennootschapsbelasting 1925) een werk van Steinmetz uit 1933, geeft een uitputtende beschrijving van deze vennootschapsbelasting[9].
Het eerste deel van het boek bevat de wettekst gevolgd door een toelichting op de ordonnantie in 9 hoofdstukken.

Om nog even kort terug te keren naar het gedachtegoed van Legrand; die gaat naar mijn mening niet goed op in het geval van onze Indische vennootschapsbelasting. Dit om een tweetal redenen. De eerste is dat zowel de Indische vennootschapsbelasting als de Curaçaose winstbelasting in de Nederlandse taal werden vastgesteld en ingevoerd zodat van een letterlijke lost in translation geen sprake kan zijn. Waar Legrand spreekt over “vertalen” naar een andere culturele en historische context denk ik dat ook die insteek in dit geval geen opgeld doet. Dat blijkt ondermeer uit het gegeven dat Steinmetz meerdere malen is aangehaald in onze fiscaal-juridische literatuur juist om de Curaçaose winstbelasting te kunnen duiden. Ik verwijs naar Haarmans en Van der Kleij die in artikelen in het Tijdschrift voor Antilliaans Recht-Justicia steun zochten in Steinmetz ter onderbouwing van hun respectievelijke betogen
[10]. Beide schrijvers[11] waren overigens historicus voor zij zich het fiscaal recht eigen maakten, hetgeen wellicht (deels) verklaart waarom zij allebei met zoveel enthousiasme voor interpretatie teruggrepen naar een werk uit 1933.
Hetzelfde zou wellicht betoogd kunnen worden voor ons burgerlijk procesrecht gelet op het artikel van Lewin. Overigens zou ik de mening van Legrand waarschijnlijk wel steunen bij andere legal transplants omdat immers interpretatie altijd binnen contexten zoals hierboven aangegeven plaatsvindt. Lokin en Zwalve beschrijven dat proces aan de hand van een voorbeeld van een Fransman die eerst het Nederlandse woord “hond” voorgelegd krijgt (hetgeen tot geen enkele interpretatie aanleiding zal geven) en vervolgens het Nederlandse woord “hier” dat tot een andere interpretatie zal leiden voor de Fransman dan voor een Nederlander[12].

Van Indische vennootschapsbelasting naar Curaçaose winstbelasting[13]
Het belastingrecht kent net als andere rechtsgebieden voor een ieder bekende onderscheidingen. Een onderscheid wordt bijvoorbeeld gemaakt naar formeel-en- materieel belastingrecht. Een ander onderscheid is of sprake is van een subjectieve heffing (gericht op het heffen van belasting van een subject) of een objectieve heffing (die zich zoals u zult begrijpen richt op een object). De Indische vennootschapsbelasting en ook de Curaçaose winstbelasting zijn objectheffingen. Dat valt eenvoudig vast te stellen door artikel 1 van de Indische variant te lezen waarbij wordt aangevangen met de woorden:

Onder den naam van “vennootschapsbelasting” wordt eene belasting geheven: (en dan volgt lid 1 pm) van de winst van binnen Nederlandsch-Indie gevestigde naamlooze vennootschappen,………..

en de Curaçaose variant (huidige tekst) met de woorden:

Onder de naam van “winstbelasting” wordt een belasting geheven: (en dan volgt a. pm) van de winst van binnen de Nederlandse Antillen gevestigde naamloze vennootschappen,………..”.
Behalve voor de benaming van het heffingsgebied kan gesteld worden dat de aanhef van beide verordeningen identiek is. Tevens toont deze aanhef aan dat inderdaad sprake is van objectheffingen. Er wordt immers niet geheven van het subject maar van het object zijnde de winst van de onderworpen entiteit. Dit maakt overigens dat gesteld kan worden dat de aanduiding van de Indische variant eigenlijk niet correct was. Immers, men spreekt over vennootschap; het subject en niet over de winst het object. Waarmee gesteld kan worden dat de Curaçaose aanduiding nauwkeuriger is.
De invoering van de Winstbelasting in Curacao ging overigens niet zonder horten of stoten.
In hun commentaar op artikel 10 van het ontwerp gingen enkele Statenleden in op de overname van de Indische vennootschapsbelasting:
“ de eerste plaats moge worden opgemerkt dat het huidige ontwerp Winstbelasting een bijna woordelijke kopie is van de uit 1925 daterende ordonnantie op de Vennootschapsbelasting in Nederlands Oost-Indië.
Van deze ordonnantie is de minder fraaie stijl en niet steeds duidelijke begripsverklaring en omschrijving klakkeloos overgenomen. Tevens rijst de vraag waarom in de Curaçaosche winstbelasting niet verwerkt zijn de rectificaties van de feiten die de Oost-Indische ordonnantie in de praktijk ongetwijfeld zal hebben vertoond.
 Uit een oogpunt van bevordering van de Rijkseenheid zou het juister zijn geweest zoveel mogelijk aan te sluiten op de terminologie van de Nederlandse wetten die dezelfde materie regelen
Men schiet het doel voorbij door zonder meer in de Nederland of Oost-Indië bestaande wetten voor Curacao over te nemen.
Immers, gelijkheid van wetgeving is alleen mogelijk bij gelijke omstandigheden in de meest ruime zin van het woord.
Hoezeer Curacao ook bij het Rijk behoort, niemand zal ontkennen dat Curacao een eigen leven heeft met sociaal en economisch van Nederland en Oost-Indië afwijkende omstandigheden.
 Daarom is het uit een oogpunt van beleid noodzakelijk dat Curacao wetten of vorderingen heeft, die aangepast zijn aan en ingesteld zijn op Curaçaosche verhoudingen
Het naamloze-vennootschapswezen in Nederlands Oost-Indië is geenszins op een lijn te stellen met dat op Curacao. `
In eerst genoemde gebieden is het N.V.-wezen reeds tal van jarengeheel volgroeid en werd de dubbele belasting op de opbrengst van de N.V. .’s eerst ingesteld toen de gemeenschap zich deze vorm van bedrijfsuitoefening geheel eigen had gemaakt en daarvan de economische voordelen ten volle had geplukt.
De dubbele belasting is aldaar ingevoerd op een zodanig tijdstip, dat zij geen rem meer kon vormen tegen de ontwikkeling van het N.V.-wezen.”[14]
De klaarblijkelijke kritische leden van de Staten hadden toen zo te zien al feilloos door waar Legrand voor waarschuwde. Wetgeving moet beschouwd worden vanuit het culturele en sociale kader van de samenleving waar deze naar toe wordt getransplanteerd. Ik kan mij er iets bij voorstellen dat deze Statenleden een groot verschil zagen tussen het toenmalige Nederlands-Indië en het toenmalige Curaçao. Dat geldt uiteraard vanuit cultureel perspectief maar evenzeer vanuit economisch oogpunt. Op onvergelijkbare (ei)landen werd identieke belastingwetgeving losgelaten.
Aan de andere zijde van het spectrum merk ik dan echter dat in de rechtsvergelijking met enig dedain op het belastingrecht wordt neergekeken:

“For tax purposes however, and especially with regard to Corporate Income Tax it is submitted that the above-mentioned political considerations are decisive for the design of tax law.”

En dan iets verderop: “Conversely, the design of tax law and the legal transplantation of instruments take place mainly with the main aim to raise revenue. For example, in Colombia, as of 1 January 2002 a new tax on financial transactions already applicable in Brazil was transplanted to the Colombian tax system to “make up for revenues lost by lowering the value-add tax rate”[15].

Met andere woorden: schrijfster is de mening toegedaan dat de intrinsieke problemen van het transplanteren van wetgeving zoals hierboven besproken in mindere mate gelden voor belastingrecht dan voor andere rechtsgebieden zoals privaatrecht. Dat zou dan met terugwerkende kracht het commentaar van de Curaçaose Statenleden moeten weerspreken.
Uiteraard is de vraag die dan opkomt of dit een correcte gevolgtrekking is. Brants[16] schrijft over het Nederlandse strafrecht: “If the determining underlying dynamic of a legal culture of criminal justice is the legitimization and reflection of fundamental notions regarding te individual in relation to  the state,…………”.
Brants geeft daarmee aan dat waar in het strafrecht het individu en de staat tegenover komen te staan de dynamiek van de juridische cultuur bepalend is hoe men aankijkt tegen legitimisatie en hoe men reflecteert op dat individu versus de staat. Individu en staat staan veelal evenzozeer rechtstreeks tegenover elkaar in het belastingrecht. Deze vergelijking treft uiteraard nog beter doel waar het het fiscale strafrecht betreft. Ik ben het dan ook voorshands niet eens met schrijvers die betogen dat inherente problemen van legal transplants in mindere mate gelden voor belastingrecht dan voor andere rechtsgebieden.


Verschillen tussen Indische vennootschapsbelasting en Curaçaose winstbelasting
Aardig is natuurlijk om na te gaan waar de Landsverordening op de winstbelasting 1940 is gaan afwijken van haar Indische voorloper. In de Indische vennootschapsbelasting zijn de bepalingen van materieel belastingrecht opgenomen in de eerste 12 artikelen. De daaropvolgende artikelen bevatten
het formele belastingrecht bestaande uit:
 boekhouding, aangifte en geheimhouding;
het opleggen van de aanslag; bezwaar tegen de aanslag, invordering; en,
het strafrecht der vennootschapsbelasting.
De Landsverordening op de winstbelasting 1940 kende bij invoering dezelfde indeling. Het materiele belastingrecht bevatte echter 2 artikelen meer dan haar Indische moeder. Het verschil zit hem meteen in artikel 2 die in de Curaçaose heffing een vrijstellingsbepaling kent voor winst van lichamen verkregen met het vervoer te water of door de lucht van personen en goederen tussen binnen en niet binnen het gebiedsdeel Curacao gelegen havens en van de winst van deze lichamen behaald met de aankoop, verkoop, opslag en levering van aardolieproducten indien en voorzover die aankoop, verkoop, opslag en levering wordt verricht door of door tussenkomst van de lichamen in artikel 8. En artikel 8 bevatte op zijn beurt een gunstige regeling voor “het aardolieverwerkingsbedrijf”. Curacao kende (en kent) maar een (1) aardolieverwerkingsbedrijf. In de tijd van de invoering van de winstbelasting heette dat bedrijf Curaçaosche Petroleum Maatschappij, later CPIM, nog later Shell en nu PdVSA[17].
Deze vrijstellingen waren bij de komst van de raffinaderij bedongen voor de toen geldende inkomstenbelasting en werden daarna eenvoudig weer doorgezet in de nieuwe winstbelasting.

Onderstaand zal blijken dat reeds voor de komst van de raffinaderij gunstige fiscale voorwaarden werden afgedwongen.
Heij schrijft in haar afstudeerscriptie[18]: “Voor 1920 was er een gescheiden belastingsysteem voor Indonesiërs en Aziatische belastingplichtigen (“vreemde Oosterlingen”) enerzijds en Europeanen anderzijds. Vanaf 1920 kwam er een inkomstenbelasting voor alle bevolkingsgroepen, hieronder vielen niet alleen individuen maar ook ondernemingen.

Deze wetgeving was maar een kort leven beschoren omdat deze wetgeving voor wat betreft –om het maar even ruim te duiden- ondernemingen, in 1925 werd vervangen door de Indische vennootschapsbelasting. De Indische vennootschapsbelasting is overigens eerst in 1984 vervangen door de Pajak Penghasilan 1984[19].
De Surinaamse wet inkomstenbelasting 1922 betrekt overigens zowel natuurlijke personen als ook rechtspersonen in haar heffing zodat het zeer goed mogelijk is dat deze belastingwet een legal transplant is van de Indische inkomstenbelasting van 1920.

Bij invoering van de Indische vennootschapsbelasting bedroeg het tarief 10 procent. De vaststelling van dit tarief is overigens niet zonder discussie verlopen. Vleming
[20] heeft daar een betoog van 83 pagina’s aan gewijd. Vleming, omschrijft zich in genoemd boekje als “-zooals ik in het voorwoord vermeldde –niet als belastingambtenaar, maar als particulier, burger van Nederlands-Indië,….”. Vleming is tegen een te laag belastingtarief in de dan nog in te voeren vennootschapsbelasting omdat hij bang is dat eventuele tekorten op een toch al armlastige bevolking verhaald zullen worden. Voor kapitaalvlucht hoeft men volgens Vleming niet bevreesd te zijn omdat de lage lonen altijd een hoge winstcapaciteit met zich zullen brengen. Vleming neemt het op voor de “inlanders”.

Vermakelijk is zijn weerwoord waar Nederlands-Indië “klakkeloos” wordt vergeleken met “Malakka” of “de Phillippijnen”.
“Dan knapten we het zaakje net zo op als in “Malakka”. De Chineezen halen tin uit den grond………uitvoerrecht; ze rooken opium………invoerrecht; en dobbelen……….speelbelasting”[21].
Later kreeg Vleming alsnog het gelijk aan zijn kant. Het vaste tarief werd vervangen door meerdere tarieven, afhankelijk van het soort onderneming en het soort winst, werd een zeker tarief toegepast[22].
Bovenstaande roept de vraag op waarom de Indische vennootschapsbelasting geen vrijstellingen kende voor met aardolie gerelateerde activiteiten waar deze vrijstelling wel meteen bij haar invoering in de Curaçaose winstbelasting werden opgenomen.
Op deze vraag ga ik hieronder in.
De beslissing om een raffinaderij op Curacao te bouwen werd door, de beroemde, Sir Henry Deterding, genomen op 13 mei 1915[23]. Van Soest beschrijft tot in detail –en op zeer lezenswaardige wijze- alle aspecten en facetten van de komst van “de Koninklijke” naar Curacao. De Curaçaosche Petroleum Maatschappij (“CPM”) werd in 1916 bij notariële akte opgericht. Overigens betrof het hier een Nederlandse vennootschap met zetel in Den Haag[24]. Bij de keuze voor Curacao werd overleg gevoerd met de Minister van Koloniën wat aan Deterding de verzuchting heeft ontlokt: “Wij kunnen speciaal met de Nederlandsche regering niet voorzichtig genoeg zijn, waar deze regering zich gewoonlijk laat verleiden door weinig zakelijke doch zeer ethische redenen.”[25]
De CPM werd van meet af aan gesteund door allerlei regelingen en faciliteiten te creëren. Van Soest[26] noemt een ruime vrijstelling van invoerrechten, verlaging van de loodsgelden voor de aanvoer van ruwe olie uit Venezuela. Van Soest beschrijft verder een uiterst eigengereid opererende vennootschap die inmiddels was omgedoopt tot CPIM. Althans, in 1925 werd de Curaçaosche Petroleum Industrie Maatschappij N.V. opgericht die dan op haar beurt weer in 1959 overging in Shell Curaçao N.V..
Van Soest geeft een voorbeeld van een conflict met de belastingontvanger met betrekking tot opgelegde aanslagen overdrachtsbelasting. De oliemaatschappij wilde de leggerwaarde van de overgedragen onroerende goederen als uitgangspunt nemen waar de ontvanger uitging van de werkelijke waarde[27]. Saillant detail daarbij is uiteraard dat de sterke stijging van de waarde van bepaalde gronden was ontstaan door de koopwoede van de oliemaatschappij.
Fiscale vrijstellingen waren de belangrijkste overweging voor het vestigen van de raffinaderij op Curacao[28]. Met als gevolg dat in 1921 door CPM nog teleurstellend weinig in de koloniale kas werd bijgedragen[29]. Toen de bestuurlijke top van Curacao vervolgens trachtte om dit te compenseren door de te betalen loodsgelden te verhogen werd door de Haagse olielobby er snel voor gezorgd dat deze loodsgelden werden gehalveerd. In tijd betaalde de CPM raffinaderijbelasting, grondbelasting, weeldebelasting en loodsgelden. Van het betalen van invoerrechten en van inkomsten/winstbelasting was geen sprake.
De vraag dringt zich derhalve op waarom in de Indische vennootschapsbelasting niet ook dergelijke vrijstellingsbepalingen waren opgenomen bij haar invoering of later. Immers ook voor het toenmalige Nederlands-Indië had mogen gelden dat Shell haar klaarblijkelijke korte lijntjes met de Minister van Koloniën ingezet kunnen worden. Ik heb nergens in de literatuur die vraag gesteld noch beantwoord zien worden.
Ik vermoed dat het verschil tussen Oost en West daarin was gelegen dat in Nederlands-Indië al meerdere oliemaatschappijen actief waren. Naast Shell was daar namelijk eveneens Standard Oil of New Jersey (van de Rockefellers pm) doende en kwam Caltex
[30] daarbij in 1939. Shell had derhalve geen monopolie en dat verzwakt uiteraard de onderhandelingspositie. Wellicht speelde ook al een rol dat in Nederlands-Indië al veel langer werd verdiend in bijvoorbeeld de plantagecultuur. Voor Curaçao gold dat de komst van de raffinaderij ondermeer economisch van grote invloed was omdat “Van een overwegend commerciële, werd Curaçao tot een overwegend industriële maatschappij[31]
Bij tegenvallende overheidsinkomsten werd echter altijd weer snel in de richting van de raffinaderij gekeken. Zo heeft prof. mr. W.F.G. Vermeend in zijn toenmalige hoedanigheid van adviseur van de Curaçaose overheid in de 70-er jaren getracht een soort horizonvervuilingsbelasting ingevoerd te krijgen. Aangezien een belasting echter nooit op een enkele persoon gericht kan zijn is dat plan uiteindelijk gesneuveld hoewel Metry aangeeft[32] dat bij zijn weten het betreffende A.B. nimmer is ingetrokken[33].
In de huidige winstbelasting (tekst 2017) vindt men de volgende vrijstellingen met betrekking tot de raffinaderij:
1 In artikel 2 lid 1 onderdeel c LWB 1940 eerst een vrijstelling voor een vennootschap waarvan alle aandelen in handen zijn van de rechtspersoon de Nederlandse Antillen en voorzover deze winst is behaald met de winning en verkoop van petroleum. Deze bepaling is er in het bijzonder op gericht om Curoil N.V. vrij te stellen van de heffing van winstbelasting;
2 Artikel 2 lid 1 onderdeel e LWB 1940 bevat een vrijstelling voor de exploitatie-waaronder begrepen de verhuur van- een raffinaderij;
3 artikel 2 lid 1 onderdeel j LWB bevat reeds een voor 90 procent van de winst vrijstelling voor de activiteiten van een LNG overslagstation. Dit overslagstation is er (nog) niet maar de vrijstelling klaarblijkelijk wel.
Conclusies[34]
De Landsverordening op de winstbelasting 1940 is een legal transplant die haar oorsprong heeft in het toenmalige Nederlands-Indië. De Curaçaose Landsverordening op de winstbelasting 1940 is bijkans een kopie van oorspronkelijke Indische vennootschapsbelasting.

De naam winstbelasting is beter dan vennootschapsbelasting nu het een objectheffing betreft.
De stelling van Legrand gaat niet altijd op; zeker niet ingeval van de transplantatie van de Indische vennootschapsbelasting naar Curacao waar vanwege ondermeer de Nederlandse taal op het moment van de transplantatie en ook daarna maakt geen sprake is van “lost in translation”.
Voor wat betreft de culturele context zou dat anders kunnen zijn maar mede ondermeer daardoor dat “Steinmetz” ook beschikbaar was in Curacao en de fiscale begrippen tussen Oost en West niet verschillen, concludeer ik dat in dit geval de stelling van Legrand geen opgeld doet.
Naar mijn mening zijn de intrinsieke problemen die het transplanteren van wetgeving mee kunnen brengen evenzeer van toepassing op belastingrecht als op andere rechtsgebieden.

De twee extra vrijstellingsbepalingen die in de Landsverordening op de winstbelasting 1940 werden opgenomen ten behoeve van de oliemaatschappij zijn daar naar zich laat aanzien in terecht gekomen door de grotere onderhandelingskracht die zij in de West had ten opzichte van die in de Oost.
Ook de huidige winstbelasting kent nog steeds ruimhartige vrijstellingsbepalingen voor aan olie (en inmiddels aan gas) gerelateerde activiteiten.



[1] De auteur is belastingadviseur bij Muller & Associates en redacteur van het Caribisch Juristenblad.
[2] Caribisch Juristenblad, 2013/4, pag. 10 e.v., Lewin, Dr. G.C.C., Hekmeijer en de actieve rechter. Een oude stem in een actueel debat.
[3] Watson, Alan, Legal Transplants, 1st edition, Scottish Academic Press, Edinburgh 1974, pag. 21.
[4] Watson, Alan, Legal transplants and European Private Law, Ius Commune Lectures on European Private Law, 2 (Electronic version). Dutch Institute of Comparative Law.
[5] Brants, C., Legal culture and legal transplants, Electronic journal of comparative law, vol. 14 (December 2010), http://www.ejcl.org pag. 5.
[6] Leblanc, P., The impossibility of legal transplants, Maastricht Journal of European and Comparative law, 1997, p. 111-124.
[7] Mattei, Ugo, Three Patterns of Law: Taxonomy and Change in the World’s Legal Systems, p. 28.
[8] Metry. Mr. F., De geschiedenis van de belastingen in de kolonie Curacao en de Nederlandse Antillen, Curacao, 2006, pag. 391 e. 392.
[9] B.J.F. Steinmetz, De Indische vennootschapsbelasting, Haarlem 1933.
[10] Haarmans, J., Toepasbaarheid van Nederlandse jurisprudentie op Antilliaans belastingrecht, TAR-Justitia 2002, nr. 2, pag. 100 ev.; Haarmans, J. Fiscale positie van de Commanditaire vennoot in het Antilliaanse recht, TAR-Jusiticia 2004, nr. 3. Pag. 190 ev; Kleij, P.W. van der. Navorderingsaanslagen in de winst-en inkomstenbelastingheffing van de Nederlandse Antillen en Aruba, een historisch en vergelijkend opstel.
[11] -zijn ons beide op te jonge leeftijd komen te ontvallen.
[12] Lokin, H.J.A./Zwalve, W.J., Inleiding in de rechtsgeschiedenis, Groningen 1985.
[13] In die tijd heette wat later de Nederlandse Antillen werden: “het gebiedsdeel Curacao”. Daarvoor (tot 1936 was de naam “Curacao en Onderhorigheden en vanaf 1936 tot 1986 “Nederlandse Antillen. Daarna Nederlandse Antillen en Aruba en daarna werd op 10 oktober 2010 Curacao een land binnen het koninkrijk.
[14][14] Metry, t.a.p.
[15] Mosquera Valderrama, Irma J., Legal transplants and comparative law, International Law Journal, December 1, 2004, pp. 261-276.
[16] Brants, C. p. 5.
[17] Petroleos de Venezuela Sociedad Anonima.
[18] Heij, Gitte, Het Indonesische Belastingrecht; nieuwe ontwikkelingen, theorie en praktijk, Groningen, 1993, pag. 25.
[19] Heij, t.a.p., pag 26.
[20] Vleming, J.L. jr, De strijd om de Indische vennootschapsbelasting; overzicht en beschouwingen, Haarlem, 1924.
[21] Vleming, pag. 35.
[22] Heij, t.a.p. pag. 26.
[23] Soest, Dr. J. van, Olie als water, Curacao, 1976, pag. 177.
[24] Soest van, pag.192.
[25][25] Soest van, pag 166.
[26] Soest, van, pag 202 ev.
[27] Soest, van, pag 202.
[28] Soest van, pag 175.
[29] Soest van, pag. 203.
[30] California Texas Oil Corporation (later Chevron Texaco Corporation).
[31] Dekker, J.J.H., Curaçao zonder/met Shell, Zutphen, 1982.
[32] Metry, pag. 752.
[33] https://www.nrc.nl/nieuws/1993/11/13/vermeend-grossiert-in-fiscale-wetten-7203153-a211790.
[34] Dit artikel is mede tot stand gekomen dankzij een aantal boeken die ik heb gekregen dan wel geleend. Mijn dank gaat dan ook uit naar mr. S.R. Vanenburg, drs. H.C.J. Hoogendijk, prof. mr. H.J.A. Lokin, prof mr. F. Brandsma, dr. Gitte Heij, mr. L.F. Delfgaauw, drs. P.L Govers en drs. M.A Scriwanek.

2 comments:

  1. Wat een geweldig artikel. Jammer dat de meeste van Curacaose bevolking hier geen weet van heft. Zou graag dit artikel geplaatst willen zien in de lokale kranten.

    ReplyDelete