December 08, 2022

Onroerendezaakbelasting; Nieuwe ontwikkelingen

In februari van dit jaar schreeft ik over de waardevaststelling van onroerende zaken. De Inspectie had voorlopige aanslagen onroerendezaakbelasting opgelegd waar over de belastingrechter later besliste dat voor dit type belastingen in het geheel geen voorlopige aanslagen opgelegd kunnen worden. Mijn betoog was dat dit geen afbreuk deed aan de waardevaststelling die bij het opleggen van de onroerendezaakbelasting ook had plaatsgevonden. Het Hof gaf mijn daarin ongelijk. U kunt dit nalezen in: 

https://caribbeantaxlaw.blogspot.com/search?q=onroerendezaakbelasting

Deze uitspraak blijkt ook verder nog wat voeten in aarde te hebben zo merkte ik gisteren. Ik had betoogd dat een aanslag onroerendezaakbelasting (de eerste in een tijdvak) verjaard was en tevens dat de waarde te hoog was. 



De Inspecteur had mij gelijk gegeven omtrent de verjaring en de aanslag vernietigd. In beginsel kun je enkel opkomen tegen de waarde door in bezwaar en beroep te komen tegen de eerste aanslag van een tijdvak. Maar ja, die was dus vernietigd en dan ontvalt je belang en dan resteert niets dan intrekken. Ik protesteerde daartegen bij de rechter maar die vroeg of ik niet in bezwaar was gekomen tegen opvolgende aanslagen. Immers, de eerste aanslag is vernietigd dus dan zou bijvoorbeeld de tweede aanslag -over een opvolgend jaar- aangemerkt kunnen worden als de eerste aanslag waarover je kunt gaan bakkeleien met de fiscus omtrent de waardevaststelling. 

Enfin, indien u een beroep doet op verjaring van een aanslag onroerendezaakbelasting welke betrekking heeft op het eerste jaar van een vijfjarig tijdvak en u bet het tevens niet eens met de hoogte van die aanslag doet u er goed aan om ook in bezwaar/beroep te komen tegen de opvolgende aanslag in dat tijdvak.

November 22, 2022

The things we do not know

Donald Rumsfeld became famous for saying:  

"That is to say, there are things that we know we don't know. But there are also unknown unknowns. There are things we don't know we don't know."

I just ended a telephone conversation with client who is the major shareholder and also managing director of a few companies in Curacao.




I was trying to find out if I fully understood the 2021 financials of one the companies and I stumbled upon as much declaring a loss as also mentioning a profit tax situation in these financials. 

The client is highly educated in the field of finance so conversations can be concise. The client's background was also partially from working in Curacao and there you go. I obviously do not know what he does not know. 

My client said that he was simply waiting to be assessed by our tax authorities.

When I was young -that is to say in 1996- our profit tax change went to a formal change of some magnitude. 

Before that year one would file a profit tax return hang back and wait to be assessed. 

That all changed in 1996 because from that year on one was to file profit tax and pay the profit tax due at that very moment of filing.

I did not know that my client did not know that so now there is some money being owed to our tax authorities. 

So please bear in mind that when you file your profit tax in Curacao be it preliminary of final the profit tax is due on the spot.

The unknown unknowns from a tax lawyer's perspective.


October 13, 2022

EEN BELASTINGVERDRAG MET DE HELE WERELD!

 De kogel lijkt eindelijk door de kerk te zijn. Ik denk dat we als belastingadviseurs al ongeveer sinds 1998 doende zijn geweest om een eenzijdige regeling door het parlement te krijgen. 

Er waren concepten geschreven maar het lukte maar niet. 

Vanochtend stond het in de krant. 

Je mag het de krant bijna kwalijk nemen dat zo een belangrijk bericht eerst op pagina 7 mag verschijnen.

Wat houdt de eenzijdige regeling in? 

Ingeval er een belastingverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing tussen landen bestaat bepaalt een dergelijk verdrag aan welk land over welke inkomsten heffingsbevoegdheid toekomt. 

Curacao kent helaas maar 1 verdrag en wel met Noorwegen; een verdrag dat ik in mijn ruim 27 jaren als belastingadviseur op Curacao wellicht viermaal heb opengeslagen. 

Daarnaast is er een rijkswet die verhoudingen met Nederland regelt en geldt the good old BRK nog voor regelingen tussen de eilanden. 

De eenzijdige regeling maakt dat indien men kan aantonen dat in een ander land reeds belasting is betaald er voorkoming van dubbele heffing wordt verleend.


Er zijn twee mogelijkheden daarvoor. De eerste is een simpele; men heft niet over het reeds in het andere land belaste inkomen. De andere is wat complexer want die werkt met een verrekeningsmethode waarbij men eerst uitrekent wat de totale belasting over inkomen zou zijn en dan met een breuk (verhouding tussen buitenlands inkomen en totaal inkomen) berekent hoeveel men mag aftrekken van de te betalen belasting.

Uiteraard meldt men meteen dat dat nooit meer kan zijn dan de belasting die in dat andere land is betaald.

Tot op heden konden we -heb het nog zelf ooit bevochten- op basis van een uitspraak van de rechtbank ook om voorkoming vragen maar het is extreem goed dat dit nu eindelijk een wettelijke basis gaat krijgen.

De regeling geldt voor de inkomstenbelasting, de winstbelasting, de loonbelasting en de successiebelasting maar kent voor al die belastingen verschillende data van inwerkingtreding.

September 23, 2022

ZALIG ZIJN DE ARMEN VAN GEEST

 Woorden die een collega-docent een aantal jaren terug richtte aan een registeraccountant tijdens een PE-cursus. Hetgeen maar aangeeft dat je zowel gelovig kunt zijn als ook kunt beschikken over een gezonde dosis humor.

Niet dat ik nu alle registeraccountants van dergelijke armoede zou willen betichten. 

Het is meer dat ik mijzelf een spiegel wil voorhouden.

En dat allemaal door een uitspraak van het gerecht in eerste aanleg van 13 september 2022. Wat zei de rechter? 

"Een verlengd boekjaar bestaat fiscaal niet."

Nooit over nagedacht. Vandaar de titel van deze blogpost. Wanneer de "r" in de maand komt hebben notarissen de neiging om het eerste boekjaar van een op te richten vennootschappen te verlengen tot 31 december van het jaar daaropvolgend. Als dat te abstract opgeschreven is; stel men richt op 10 oktober 2022 een vennootschap op dat neemt de notaris vaak op dat het eerste boekjaar dan eindigt op 31 december 2023.

De arme van geest fiscalisten zoals schrijver dezes hebben daar verder nooit over nagedacht en regelmatig de fiscus in een bezwaarschrift voorgeworpen dat een aanslag niet correct is omdat het -we volgen het voorbeeld- boekjaar dat zou lopen van 10 oktober 2022 tot en met 32 december 2022 niet bestaat. Kijk maar naar de oprichtingsakte zo schreven we dan.

Nu blijkt daar toch wel een interessante nuancering op los gelaten kan worden. Immers, dat geldt vennootschapsrechtelijk maar fiscaal niet zo oordeelde de belastingrechter.

In dit geval vielen de gevolgen mee. De Inspecteur had namelijk aan de betreffende vennootschap een uitnodiging moeten doen tot het doen van aangifte. Omdat de Inspecteur verder niet kon aantonen dat de vennootschap winst had gemaakt in dat eerste korte (fiscale) boekjaar diende de aanslag te worden verminderd naar nihil en de opgelegde verzuimboete te worden vernietigd.

Ok, de Inspecteur heeft dit verloren en is ook veroordeeld tot het vergoeden van de griffierechten aan belanghebbende maar toch geeft dit ook interessante mogelijkheden voor de fiscus.

Het argument van de armen van geest dat sprake is van een verlengd boekjaar is van tafel want dat bestaat fiscaal dus niet. Althans niet in Curacao en de andere eilanden. In Nederland heeft de belastingdienst aldaar het eerste lange boekjaar wel erkend. Wellicht de moeite waard om er een keer verder over te procederen.

September 08, 2022

What's going on?

 Met Marvin Gay jr. vragen wij ons dat ook wel eens af. 


Dit jaar meldde zich het bestuur van een stichting bij ons kantoor met het volgende probleem; de stichting werd in de heffing van de winstbelasting betrokken. Het betreft hier een "normale" goede doelen nastrevende stichting. Het stichtingsbestuur had zelf een bezwaarschrift opgesteld en -mijn complimenten- bijzonder  goed onder woorden gebracht waarom er geen sprake zou moeten zijn dat deze stichting onder de winstbelasting zou moeten vallen. Het bezwaarschrift werd met een kort zinnetje van tafel geveegd waarna wij in de actie mochten komen. Dat deden wij in juli met een pro forma (dus niet onderbouwd) beroepschrift en op 15 augustus volgde dat de motivering. Met dagtekening 18 augustus vermindert de fiscus de aanslagen winstbelasting; er was inmiddels ook al een aanslag opgelegd voor een opvolgend jaar.

Daar sta je dan. Belastingrecht valt onder het bestuursrecht en binnen dat rechtsgebied geldt dat indien je geen belang meer hebt je niet meer ontvankelijk bent. Dus als je de zaak alsnog laat voorkomen gaat de rechter je niet eens meer aanhoren. Dus intrekken maar wij hebben wel gevraagd -letterlijk- om een ruimhartige proceskostenvergoeding. Ik vermoed dat de rechter daar wel in mee zal gaan gezien het voorliggende feitencomplex.

August 15, 2022

ER ZIJN TWEE SOORTEN MENSEN

 Althans dat lijkt de belastingdienst vaak te denken. Bent u al nieuwsgierig welke twee soorten mensen er zijn?

Werkgevers en werknemers. De belastingdienst probeert met grote regelmaat om betalingen van ondernemers aan andere ondernemers of free-lancers te scharen onder de noemer beloning in dienstverband. Op 27 januari jongstleden trof ik de inspecteur der belastingen in een dergelijke strijd. Door wat omstandigheden werd eerst op 12 augustus uitspraak gedaan.

De inspecteur had bepaald bijzondere argumenten om dienstbetrekkingen aan te tonen. Maar als eerste; wat is een dienstbetrekking? De rechter schrijft in het vonnis dat als dienstbetrekking wordt beschouwd elke arbeidsverhouding waarbij een gezagsverhouding bestaat tussen degene die het werk opdraagt en degene die het uitvoert.


De bewijslast rust in deze op de inspecteur zo oordeelt de rechter verder. Het originele argument van de inspecteur is dat degenen die in dit geval betalingen hebben ontvangen niet als zelfstandigen of als ondernemer voorkwamen in de systemen van de belastingdienst. Daarmee heeft de inspecteur echter niet het vereiste bewijs geleverd. De inspecteur had nader onderzoek kunnen doen naar het ondernemerschap van de door belanghebbende als onderaannemers aangemerkte personen/bedrijven maar dat heeft hij nagelaten. Ook heeft de inspecteur niet onderzocht of er arbeidsovereenkomsten danwel andere overeenkomsten zijn gesloten met degenen die de werkzaamheden hebben verricht. Evenmin heeft de inspecteur gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat er een gezagsverhouding bestaat.

Waarna het Gerecht concludeert dat de inspecteur niet aan zijn bewijslast voor het aannemen van een dienstbetrekking heeft voldaan. Met als gevolg de naheffingsaanslagen loonbelasting en premies vernietigd dienen te worden. Als laatste wordt de inspecteur veroordeeld om het betaalde griffierecht terug te betalen en om een -naar mijn idee nogal enthousiaste- proceskostenvergoeding van ANG 1.400,-- te betalen aan belanghebbende.

En op de dag van de uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof. Wordt vervolgd derhalve.

March 25, 2022

Pleidooi voor het invoeren van incidenteel hoger beroep in het Caribische fiscale procesrecht

 


mr P.E. Muller[1]

 

In het Caribisch Juristenblad 2015/3 verscheen een artikel van Barmentlo en Jongmans genaamd Nieuw fiscaal procesrecht op de Caribische eilanden[2] met als ondertitel Something old, something new. Die laatste zin komt uit een oud Engels rijmpje betreffende de zaken die een bruid bij zich dient te hebben op haar trouwdag. Dat rijmpje vervolgt dan met de woorden something borrowed, something blue.

Hierna zal ik aangeven dat er wellicht te weinig is geleend, zodat de auteurs dat deel van het rijmpje terecht hebben weggelaten. Dit artikel behelst daarom met name een woord van waarschuwing.

Korte geschiedenis van het procesrecht op de Caribische eilanden

Barmentlo en Jongmans halen de ontwikkelingsgeschiedenis van het fiscale procesrecht in Nederland aan. Voor de doeleinden van dit artikel is dat minder belangrijk. Wel is van belang dat in Nederland met ingang van 1 januari 2005 de tweede feitelijke instantie in het fiscale procesrecht werd ingevoerd. In de Caribische eilanden vond dit elf jaar later plaats namelijk per 1 januari 2016. De landen binnen het koninkrijk en ook de BES-eilanden kennen allen eigen wetgeving ten aanzien van fiscaal procesrecht. Nergens in deze onderscheiden wetgevingen treft men bepalingen omtrent het incidenteel hoger beroep aan.

Huidige situatie

De huidige situatie is dat beroep tegen een uitspraak op bezwaar van de Inspecteur der Belastingen kan worden ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg. Bij een onwelgevallige uitkomst kunnen belanghebbende en/of de Inspecteur der Belastingen zich vervolgens wenden tot het Gemeenschappelijk Hof.[3] Vervolgens kan een gang naar de Hoge Raad der Nederlanden worden ingezet. Overigens heeft zich in Nederland voor wat betreft het fiscale procesrecht een aantal jaren eerder nog een interessante ontwikkeling voorgedaan. Tot 1 september 1999 kende Nederland namelijk de zogenaamde Wet Administratieve Rechtspraak Belastingzaken (“Warb”). Daarna werd het fiscale procesrecht gevoerd met de Algemene wet bestuursrecht (“Awb) in de hand.

Voorheen kenden de eilanden een zogenaamde Raad van Beroep voor Belastingzaken en was er geen tweede feitelijke instantie en ook geen mogelijkheid tot cassatie. Dat was dan meteen een opmerkelijk verschil met de Nederlandse situatie, waar men enkel via de rechtbank zijn zaak feitelijk kon laten toetsen, maar er wel een mogelijkheid bestond om in cassatie te gaan. De Landsverordening op het Beroep in Belastingzaken dateert van 1940 en is in werking getreden op 1 mei van dat jaar. De wijzigingen uit 2016 die de mogelijkheid van een tweede feitelijke instantie bieden, evenals de mogelijkheid van cassatie, zijn aanvullingen op deze landsverordening. Barmentlo en Jongmans geven overigens ook duidelijk aan waarom een tweede instantie nodig was: “Verweer tegen een boete, ook een van fiscale origine, dient te worden bezien als een geschil van strafrechtelijke en niet van fiscaalrechtelijke aard. Het is onloochenbaar dat daarbij het recht op toetsing door een  tweede feitelijke instantie past. Om die reden was bij een opgelegde fiscale boete, met name de zwaardere vergrijpboete, een rechtstreeks beroep op 14 lid 5 IVBR voor het bestaan van de tweede feitelijke instantie bepaald niet kansloos”.[4]

Eerdere poging

Er is overigens een poging gedaan om wetgeving in te voeren waarbij enkel hoger beroep werd toegestaan indien een boete in het spel was. Er zou dan geen tweede inhoudelijke toetsing plaatsvinden. Aangezien boetes echter veelal in percentages van een in het geding zijnde belastingbedrag worden uitgedrukt bleek dat een kansloze poging om tot een vereenvoudigd hoger beroep te geraken.

Elke keer twee maanden

Een belanghebbende die het niet eens is met een opgelegde aanslag heeft in beginsel twee maanden vanaf dagtekening om  bezwaar aan te tekenen bij de Inspecteur der Belastingen. Vervolgens dient de Inspecteur een beslissing te nemen op dit bezwaar. Doet de Inspecteur dat niet dan ontstaat een mogelijkheid om op basis van deze fictieve weigering in beroep te komen ex artikel 31 lid 1 Algemene Landsverordening Landsbelastingen. Neemt de Inspecteur wel een beslissing  dan heeft de belanghebbende wederom twee maanden om zich tot het Gerecht in eerste aanleg te richten. Op de uitspraak van de rechter in eerste aanleg volgt dan weer een beroepstermijn van twee maanden richting het Hof en evenzo, na een Hofuitspraak; richting de Hoge Raad. Uitzondering op de tweemaandstermijn vormt de mogelijkheid om in beroep tegen een fictieve weigering. De ALL bepaalt, in artikel 31 lid 1 onderdeel a, dat indien de Inspecteur der Belastingen negen maanden na indiening van een bezwaarschrift geen uitspraak heeft gedaan er sprake is van fictieve weigering waarna gedurende een periode van 12 maanden een beroepsmogelijkheid openstaat aan belanghebbende.

Een anomalie in de Caribische fiscale rechtspraak

Zoals aangegeven dient men in Nederland in fiscalibus te procederen conform de bepalingen van de Awb en meer specifiek conform hoofdstuk 8 Awb, genaamd Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter.

In artikel 8:110 Awb is de mogelijkheid tot het instellen van incidenteel hoger beroep opgenomen. Indien een van de partijen hoger beroep instelt, krijgt de wederpartij de mogelijkheid om binnen zes weken nadat de hoger beroepsrechter de gronden van het hoger beroep aan de desbetreffende partij heeft verzonden,  incidenteel hoger beroep in te stellen.

Een beroepsprocedure voor de rechtbank kan uitmonden in een uitspraak die geen van beide partijen volledig in het gelijk stelt. Een van hen kan na een afweging van kosten en baten besluiten geen hoger beroep in te stellen. Als echter blijkt dat de andere partij wel hoger beroep heeft ingesteld kan die afweging anders komen te liggen. De partij die geen hoger beroep instelde, kan, nu hij toch kosten voor verweer moet maken en moet leven met de voortdurende onzekerheid omtrent de uitkomst van de procedure, ook de punten waarop hij door de rechtbank in het ongelijk is gesteld aan het gerechtshof willen voorleggen. Daartoe biedt 8:110 Awb de mogelijkheid om bij het verweerschrift incidenteel hoger beroep in te stellen. Van de indiener van het incidenteel hoger beroep wordt geen griffierecht geheven”.[5]

 

De Caribische fiscale rechtspraak kent geen incidenteel hoger beroep

Het ontbreken van de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep betekent concreet dat partijen los van elkaar in hoger beroep moeten komen. Uit een recente uitspraak[6] kan worden afgeleid dat de partij die als tweede ook hoger beroep instelt, geen griffierecht verschuldigd zal zijn. Dat sluit dan aan op het niet verschuldigd zijn van griffierechten door het instellen van incidenteel hoger beroep in Nederland.

Vanuit een oogpunt van tactiek bestaat er echter nu een vreemde situatie. Stel dat een partij op een van de laatste dagen dat hoger beroep nog openstaat inderdaad hoger beroep aantekent. Dan zal de tegenpartij de facto geen mogelijkheid hebben om ook nog in hoger beroep te komen. Die kan zich dan nog enkel verweren tegen het ingestelde hoger beroep, maar kan dan zelf geen grieven meer opbrengen. Het lijkt daarmee raadzaam –voor beide partijen- om in het Caribische deel van het Koninkrijk der Nederlanden altijd hoger beroep in te stellen tegen een uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg. Met als uitzondering daarop natuurlijk de partij die geheel in het gelijk is gesteld. Dat zou dan een pro forma hoger beroep kunnen zijn en dan moet men maar afwachten wat de tegenpartij doet. Zo ontstaan wellicht bizarre situaties, waarbij mogelijkerwijs hoger beroepen ingesteld gaan worden, omdat men voorbereid wil zijn op een mogelijk hoger beroep van de tegenpartij. Om onder meer proceseconomische redenen lijkt dit ongewenst.

Theoretische achtergrond[i]        

De fiscale rechtspraak is onderdeel van de bestuursrechtspraak. In de bestuursrechtspraak is in Nederland een verschuiving gaande van wat men noemt het recours objecif naar het recours subjectif. Dit is ontstaan ten tijde van de invoering  van de Awb in 1994. Inzichten veranderden in die periode. De rol van de bestuursrechter wijzigde. In plaats van handhaving van het objectieve recht verschoof de focus naar rechtsbescherming van het individu. Of zoals Drop[7] het verwoordt: “De rechtsbeschermingsfunctie werd de primaire functie van het bestuursprocesrecht en daarmee werd het bieden van individuele rechtsbescherming de taak van de bestuursrechter.”

De verschuiving van het recours objectif naar het recours subjectif houdt in dat er steeds meer sprake is van het oplossen van geschillen tussen partijen dan dat er sprake is van het toetsen van rechtmatigheid van overheidshandelen. Waarbij dan meteen wordt opgemerkt dat in het bestuursrecht het niet immer om twee partijen hoeft te gaan. Immers, een vergunning met betrekking tot bijvoorbeeld het uitoefenen van een horecagelegenheid raakt niet enkel de horeca-exploitant en de overheid maar kan ook in de belangen van omwonenden treden. Dit ziet men in het belastingrecht uiteraard niet. Daar is het telkens de belastingplichtige versus de Inspecteur der belastingen (of andersom). De anomalie bestaat  niet zozeer in het voorkomen van incidenteel hoger beroep in ons fiscaal procesrecht maar juist in het tegenovergestelde. De moderne bestuursrechtspraak is er op gericht om geen lange beroepstermijnen te hanteren, geen schorsende werking van het beroep een snelle procedure. Het was dan ook niet gebruikelijk in het bestuursprocesrecht om een eis in reconventie of incidenteel hoger beroep in te kunnen stellen. Indien wij rechtsbescherming echter zien als de primaire taak van de belastingrechter lijkt mij dat het Caribische fiscale procesrecht aangevuld moet worden met de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep. Als algemene opmerking kan daar aan toegevoegd dat dit wellicht opgeld doet voor het Caribische bestuursrecht in zijn algemeenheid maar in deze beperkt ik mij tot het Caribische fiscale procesrecht.

Conclusies/aanbevelingen

De ene partij kan in hoger beroep voor zichzelf de mogelijkheid creƫren om grieven naar voren te brengen en de andere partij die mogelijkheid onthouden door het hoger beroep zo laat mogelijk in te stellen. Dat zou betekenen dat de tactisch meest handige partij om formele redenen wint, hetgeen wellicht geen recht doet aan de feitelijke situatie.

Dit kan echter een ongewenste reactie van de tegenpartij oproepen die ook de mogelijkheid zal willen openhouden om in een tweede instantie grieven naar voren te brengen. Een en ander zal er toe kunnen leiden dat het Caribische Hof het met fiscale zaken drukker gaat krijgen dan verwacht. Uit een persoonlijk onderhoud met de vorige president van het Hof weet ik dat het budget voor belastingzaken ridicuul laag is. Dat gegeven pleit eveneens voor efficiƫntie.

De situatie waarbij in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken een incidentele beroepsmogelijkheid ontbreekt zal, gelet op het bovenstaande, er toe kunnen leiden dat onnodig vaak hoger beroep wordt ingesteld. Het lijkt dan ook raadzaam om deze lacune in het fiscale procesrecht zo spoedig mogelijk op te vullen.

Om terug te komen op de ondertitel van het artikel van Barmentlo en Jongmans: “borrow” zo snel mogelijk het incidenteel hoger beroep van artikel 8:110 Awb.



[1] mr P.E. Muller is sedert 1998 aan dit blad verbonden als redacteur en als belastingadviseur werkzaam bij Muller & Associates

[2] Caribisch Juristenblad, 2015/3, pag. 165 e.v.

[3] Gemeenschappelijk Hof van Aruba, CuraƧao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

[4] Barmentlo/Jongmans, pag. 167

[5] Meyjes, P., Fiscaal procesrecht, Deventer 2014, pag. 225 e.v. d

[6][6] HGvJ 24 januari 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:41

[7] Drop, J.Th., Handboek Caribisch Bestuursprocesrecht, Den Haag, Boom juridisch 2019, pag. 193 e.v.



[i] Met dank aan prof. mr. L. Rogier en mevrouw mr. M. Peeters voor hun gedeelde inzichten

February 10, 2022

Waardevaststelling van uw onroerende zaak voor de onroerendezaakbelasting/proceskostenvergoeding van ANG 2.800!

 In januari zaten wij voor drie rechters van het Gemeenschappelijk Hof. Ik loop namelijk al een tijd rond met een brandende vraag of beter gezegd ik had een mening die ik getoetst wilde zien. Het betrof het volgende. Na invoering van de onroerendezaakbelasting in 2014 heeft de Inspecteur der belastingen voorlopige aanslagen onroerendezaakbelasting opgelegd. De waarde geldt telkens voor 5 jaar en die wordt vastgesteld bij het opleggende van de eerste aanslag van een vijfjarig tijdvak. Dus voor dit eerste tijdvak was dat 2014. Vervolgens moesten al die voorlopige aanslagen worden vernietigd omdat je bij dit type belasting geen voorlopige aanslagen mag opleggen volgens de rechter in eerste aanleg.

Mijn stelling was dat die aanslagen wel vernietigd waren maar de waardevastelling niet. Ik kreeg die vraag echter telkens niet ter toetsing voor het Gerecht omdat een slimme inspecteur mij telkens gelijk gaf waardoor het belang wegvalt. Als het belang wegvalt ben je niet meer ontvankelijk en kun je enkel nog gaan voor een proceskostenvergoeding.

Door listig procederen -al zeg ik het zelf- is het mij gelukt om de hierboven aangegeven rechtsvraag toch getoetst te krijgen door het Hof. Ik vond dat eerlijk gezegd een beetje eng omdat in dit geval listig ook een zekere mate van manipulatie inhield en dat kun je eigenlijk niet maken. Excuses aan het Hof derhalve.



Maar het Hof voelde zich gelukkig niet op zijn teentjes getrapt en heeft de rechtsvraag beantwoord. Dat had het Hof niet hoeven doen maar het leek er op dat ze daar in dit geval wel zin in hadden. Ik kan dat enkel beoordelen als uiterst sportief.

Helaas is de uitspraak niet uitgevallen zoals ik had gehoopt. Het Hof heeft op eloquente wijze aangegeven dat de eerste aanslag tevens "bevat" de waardevastelling en dat dat maakt -kort gezegd- dat geen sprake is van een separate beschikking die ondanks vernietiging van de voorlopige aanslagen in stand is gebleven.

Ondanks dit verlies ben ik blij met deze uitspraak omdat er nu duidelijkheid is. Omdat we op andere punten het nodige hebben gewonnen kreeg client een proceskostenvergoeding toegewezen van ANG 2.800,--. Zo een hoge vergoeding had ik nog niet eerder gezien. Dus client ook blij en daar gaat het uiteindelijk om.

Dan nog even over de reistijd. Wij hebben in 2010 ons pand betrokken aan de Schouwburgweg. Sinds enige tijd bevindt het Gemeenschappelijk Hof zich tegenover ons. Uiterst prettig voor deze nogal vaak procederende belastingadviseur.